Summary


Dutch

Detailed Translations for trok from Dutch to Swedish

trok form of trekken:

trekken verb (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)

  1. trekken (voorttrekken)
    hala; släpa; dra med sig
    • hala verb (halar, halade, halat)
    • släpa verb (släper, släpte, släpt)
    • dra med sig verb (drar med sig, drog med sig, dragit med sig)
  2. trekken (rukken)
    – met kracht naar je toehalen 1
    rycka; draga; slänga
    • rycka verb (rycker, ryckte, ryckt)
    • draga verb (drar, drog, dragit)
    • slänga verb (slänger, slängde, slängt)
  3. trekken (rondreizen; reizen; zwerven)
    resa omkring; luffa
    • resa omkring verb (reser omkring, reste omkring, rest omkring)
    • luffa verb (luffar, luffade, luffat)
  4. trekken
    ställa ut
    • ställa ut verb (ställer ut, ställde ut, ställt ut)

Conjugations for trekken:

o.t.t.
  1. trek
  2. trekt
  3. trekt
  4. trekken
  5. trekken
  6. trekken
o.v.t.
  1. trok
  2. trok
  3. trok
  4. trokken
  5. trokken
  6. trokken
v.t.t.
  1. heb getrokken
  2. hebt getrokken
  3. heeft getrokken
  4. hebben getrokken
  5. hebben getrokken
  6. hebben getrokken
v.v.t.
  1. had getrokken
  2. had getrokken
  3. had getrokken
  4. hadden getrokken
  5. hadden getrokken
  6. hadden getrokken
o.t.t.t.
  1. zal trekken
  2. zult trekken
  3. zal trekken
  4. zullen trekken
  5. zullen trekken
  6. zullen trekken
o.v.t.t.
  1. zou trekken
  2. zou trekken
  3. zou trekken
  4. zouden trekken
  5. zouden trekken
  6. zouden trekken
en verder
  1. ben getrokken
  2. bent getrokken
  3. is getrokken
  4. zijn getrokken
  5. zijn getrokken
  6. zijn getrokken
diversen
  1. trek !
  2. trekt !
  3. getrokken
  4. trekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for trekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dra med sig trekken; voorttrekken
draga rukken; trekken dreggen; lenen; ontlenen; sjouwen; sleuren; torsen; touwtrekken; worstelen; zeulen
hala trekken; voorttrekken eruit halen; sleuren; te voorschijn trekken
luffa reizen; rondreizen; trekken; zwerven
resa omkring reizen; rondreizen; trekken; zwerven bereizen
rycka rukken; trekken gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken; wegrukken; zich wringen
slänga rukken; trekken eruit werken; keilen; kelderen; ontdoen; smijten; sodemieteren; zakken; zich van iets ontdoen
släpa trekken; voorttrekken aanslepen; dreggen; sjorren; sjouwen; slepen; sleuren; torsen; zeulen
ställa ut trekken exposeren; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; voor ogen brengen

Related Words for "trekken":


Related Definitions for "trekken":

  1. een tocht maken1
    • hij trekt deze vakantie door Frankrijk1
  2. met kracht naar je toehalen1
    • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
  3. verhuizen naar een ander gebied1
    • in de winter trekken de ooievaars naar het zuiden1
  4. verplaatsen door naar je toe te halen1
    • het paard trekt de wagen1

Wiktionary Translations for trekken:

trekken
verb
  1. nog te sorteren

Cross Translation:
FromToVia
trekken dra draw — to pull out
trekken dra draw — to determine the result of a lottery
trekken resa journey — to travel, to make a trip or voyage
trekken dra; draga pull — apply force to (something) so it comes towards one
trekken dra ziehen — mit Anwendung von Kraft auf sich zu bewegen
trekken förnedra; förödmjuka abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
trekken attrahera; ådraga; draga; locka; tilldraga sig; ådraga sig attirertirer, faire venir à soi.
trekken rita; teckna dessiner — Reeprésenter par un dessin