Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. tuimelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for tuimelen from Dutch to Swedish

tuimelen:

tuimelen verb (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)

  1. tuimelen (vallen; flikkeren; kiepen; kieperen; kelderen)
    tumla
    • tumla verb (tumlar, tumlade, tumlat)

Conjugations for tuimelen:

o.t.t.
  1. tuimel
  2. tuimelt
  3. tuimelt
  4. tuimelen
  5. tuimelen
  6. tuimelen
o.v.t.
  1. tuimelde
  2. tuimelde
  3. tuimelde
  4. tuimelden
  5. tuimelden
  6. tuimelden
v.t.t.
  1. heb getuimeld
  2. hebt getuimeld
  3. heeft getuimeld
  4. hebben getuimeld
  5. hebben getuimeld
  6. hebben getuimeld
v.v.t.
  1. had getuimeld
  2. had getuimeld
  3. had getuimeld
  4. hadden getuimeld
  5. hadden getuimeld
  6. hadden getuimeld
o.t.t.t.
  1. zal tuimelen
  2. zult tuimelen
  3. zal tuimelen
  4. zullen tuimelen
  5. zullen tuimelen
  6. zullen tuimelen
o.v.t.t.
  1. zou tuimelen
  2. zou tuimelen
  3. zou tuimelen
  4. zouden tuimelen
  5. zouden tuimelen
  6. zouden tuimelen
en verder
  1. ben getuimeld
  2. bent getuimeld
  3. is getuimeld
  4. zijn getuimeld
  5. zijn getuimeld
  6. zijn getuimeld
diversen
  1. tuimel!
  2. tuimelt!
  3. getuimeld
  4. tuimelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

tuimelen [znw.] noun

  1. tuimelen (vallen)
    ramla; störta

Translation Matrix for tuimelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ramla tuimelen; vallen
störta tuimelen; vallen landing; terechtkomen; val
VerbRelated TranslationsOther Translations
ramla lazeren; omlaagstorten; vallen
störta kelderen; naar beneden storten; neerstorten; neervallen; op de grond vallen; steil afhellen; steil vallen; sterk in waarde dalen; stormlopen
tumla flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen spartelen

Wiktionary Translations for tuimelen:


Cross Translation:
FromToVia
tuimelen ramla; falla; trilla purzeln — mit dem Kopf voraus hinfallen