Summary
Dutch
Detailed Translations for tuimelen from Dutch to Swedish
tuimelen:
Conjugations for tuimelen:
o.t.t.
- tuimel
- tuimelt
- tuimelt
- tuimelen
- tuimelen
- tuimelen
o.v.t.
- tuimelde
- tuimelde
- tuimelde
- tuimelden
- tuimelden
- tuimelden
v.t.t.
- heb getuimeld
- hebt getuimeld
- heeft getuimeld
- hebben getuimeld
- hebben getuimeld
- hebben getuimeld
v.v.t.
- had getuimeld
- had getuimeld
- had getuimeld
- hadden getuimeld
- hadden getuimeld
- hadden getuimeld
o.t.t.t.
- zal tuimelen
- zult tuimelen
- zal tuimelen
- zullen tuimelen
- zullen tuimelen
- zullen tuimelen
o.v.t.t.
- zou tuimelen
- zou tuimelen
- zou tuimelen
- zouden tuimelen
- zouden tuimelen
- zouden tuimelen
en verder
- ben getuimeld
- bent getuimeld
- is getuimeld
- zijn getuimeld
- zijn getuimeld
- zijn getuimeld
diversen
- tuimel!
- tuimelt!
- getuimeld
- tuimelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tuimelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ramla | tuimelen; vallen | |
störta | tuimelen; vallen | landing; terechtkomen; val |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ramla | lazeren; omlaagstorten; vallen | |
störta | kelderen; naar beneden storten; neerstorten; neervallen; op de grond vallen; steil afhellen; steil vallen; sterk in waarde dalen; stormlopen | |
tumla | flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen | spartelen |