Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. tussenkomen:


Dutch

Detailed Translations for tussenkomen from Dutch to Swedish

tussenkomen:

tussenkomen verb (kom tussen, komt tussen, kwam tussen, kwamen tussen, tussengekomen)

  1. tussenkomen (tussenbeide komen; interfereren; interveniëren; )
    ingripa; lägga sig i; träda in; gå emellan
    • ingripa verb (ingriper, ingrep, ingripit)
    • lägga sig i verb (lägger sig i, lade sig i, lagt sig i)
    • träda in verb (trär in, trädde in, trätt in)
    • gå emellan verb (går emellan, gick emellan, gått emellan)
  2. tussenkomen (bemiddelen)
    förhandla; medla
    • förhandla verb (förhandlar, förhandlade, förhandlat)
    • medla verb (medlar, medlade, medlat)

Conjugations for tussenkomen:

o.t.t.
  1. kom tussen
  2. komt tussen
  3. komt tussen
  4. komen tussen
  5. komen tussen
  6. komen tussen
o.v.t.
  1. kwam tussen
  2. kwam tussen
  3. kwam tussen
  4. kwamen tussen
  5. kwamen tussen
  6. kwamen tussen
v.t.t.
  1. ben tussengekomen
  2. bent tussengekomen
  3. is tussengekomen
  4. zijn tussengekomen
  5. zijn tussengekomen
  6. zijn tussengekomen
v.v.t.
  1. was tussengekomen
  2. was tussengekomen
  3. was tussengekomen
  4. waren tussengekomen
  5. waren tussengekomen
  6. waren tussengekomen
o.t.t.t.
  1. zal tussenkomen
  2. zult tussenkomen
  3. zal tussenkomen
  4. zullen tussenkomen
  5. zullen tussenkomen
  6. zullen tussenkomen
o.v.t.t.
  1. zou tussenkomen
  2. zou tussenkomen
  3. zou tussenkomen
  4. zouden tussenkomen
  5. zouden tussenkomen
  6. zouden tussenkomen
diversen
  1. kom tussen!
  2. komt tussen!
  3. tussengekomen
  4. tussenkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tussenkomen:

NounRelated TranslationsOther Translations
förhandla verkopen
VerbRelated TranslationsOther Translations
förhandla bemiddelen; tussenkomen incalculeren; verdisconteren
gå emellan bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
ingripa bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen actie ondernemen; bemoeien; inmengen; mengen
lägga sig i bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemoeien; bemoeiziek zijn; inmengen; mengen
medla bemiddelen; tussenkomen
träda in bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen