Dutch
Detailed Translations for uitfoeteren from Dutch to Swedish
uitfoeteren:
-
uitfoeteren (uitschelden; uitkafferen; uitvloeken)
Conjugations for uitfoeteren:
o.t.t.
- foeter uit
- foetert uit
- foetert uit
- foeteren uit
- foeteren uit
- foeteren uit
o.v.t.
- foeterde uit
- foeterde uit
- foeterde uit
- foeterden uit
- foeterden uit
- foeterden uit
v.t.t.
- heb uitgefoeterd
- hebt uitgefoeterd
- heeft uitgefoeterd
- hebben uitgefoeterd
- hebben uitgefoeterd
- hebben uitgefoeterd
v.v.t.
- had uitgefoeterd
- had uitgefoeterd
- had uitgefoeterd
- hadden uitgefoeterd
- hadden uitgefoeterd
- hadden uitgefoeterd
o.t.t.t.
- zal uitfoeteren
- zult uitfoeteren
- zal uitfoeteren
- zullen uitfoeteren
- zullen uitfoeteren
- zullen uitfoeteren
o.v.t.t.
- zou uitfoeteren
- zou uitfoeteren
- zou uitfoeteren
- zouden uitfoeteren
- zouden uitfoeteren
- zouden uitfoeteren
en verder
- ben uitgefoeterd
- bent uitgefoeterd
- is uitgefoeterd
- zijn uitgefoeterd
- zijn uitgefoeterd
- zijn uitgefoeterd
diversen
- foeter uit!
- foetert uit!
- uitgefoeterd
- uitfoeterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitfoeteren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
skälla ut | afsnauwen; uitvallen tegen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gräla på | uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken | beknorren |
skälla ut | uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken | intimideren; ringeloren; tiranniseren; uitbrander geven |