Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitklokken:


Dutch

Detailed Translations for uitklokken from Dutch to Swedish

uitklokken:

uitklokken verb (klok uit, klokt uit, klokte uit, klokten uit, uitgeklokt)

  1. uitklokken
    klocka ur
    • klocka ur verb (klockar ur, klockade ur, klockat ur)

Conjugations for uitklokken:

o.t.t.
  1. klok uit
  2. klokt uit
  3. klokt uit
  4. klokken uit
  5. klokken uit
  6. klokken uit
o.v.t.
  1. klokte uit
  2. klokte uit
  3. klokte uit
  4. klokten uit
  5. klokten uit
  6. klokten uit
v.t.t.
  1. heb uitgeklokt
  2. hebt uitgeklokt
  3. heeft uitgeklokt
  4. hebben uitgeklokt
  5. hebben uitgeklokt
  6. hebben uitgeklokt
v.v.t.
  1. had uitgeklokt
  2. had uitgeklokt
  3. had uitgeklokt
  4. hadden uitgeklokt
  5. hadden uitgeklokt
  6. hadden uitgeklokt
o.t.t.t.
  1. zal uitklokken
  2. zult uitklokken
  3. zal uitklokken
  4. zullen uitklokken
  5. zullen uitklokken
  6. zullen uitklokken
o.v.t.t.
  1. zou uitklokken
  2. zou uitklokken
  3. zou uitklokken
  4. zouden uitklokken
  5. zouden uitklokken
  6. zouden uitklokken
en verder
  1. ben uitgeklokt
  2. bent uitgeklokt
  3. is uitgeklokt
  4. zijn uitgeklokt
  5. zijn uitgeklokt
  6. zijn uitgeklokt
diversen
  1. klok uit!
  2. klokt uit!
  3. uitgeklokt
  4. uitklokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitklokken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
klocka ur uitklokken