Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitzakken:


Dutch

Detailed Translations for uitzakken from Dutch to Swedish

uitzakken:

uitzakken verb (zak uit, zakt uit, zakte uit, zakten uit, uitgezakt)

  1. uitzakken (gaan hangen)
    bågna; svikta; hänga slappt
    • bågna verb (bågnar, bågnade, bågnat)
    • svikta verb (sviktar, sviktade, sviktat)
    • hänga slappt verb (hänger slappt, hängde slappt, hängt slappt)
  2. uitzakken (uitbuiken)
    hänga; svikta
    • hänga verb (hänger, hängde, hängt)
    • svikta verb (sviktar, sviktade, sviktat)

Conjugations for uitzakken:

o.t.t.
  1. zak uit
  2. zakt uit
  3. zakt uit
  4. zakken uit
  5. zakken uit
  6. zakken uit
o.v.t.
  1. zakte uit
  2. zakte uit
  3. zakte uit
  4. zakten uit
  5. zakten uit
  6. zakten uit
v.t.t.
  1. ben uitgezakt
  2. bent uitgezakt
  3. is uitgezakt
  4. zijn uitgezakt
  5. zijn uitgezakt
  6. zijn uitgezakt
v.v.t.
  1. was uitgezakt
  2. was uitgezakt
  3. was uitgezakt
  4. waren uitgezakt
  5. waren uitgezakt
  6. waren uitgezakt
o.t.t.t.
  1. zal uitzakken
  2. zult uitzakken
  3. zal uitzakken
  4. zullen uitzakken
  5. zullen uitzakken
  6. zullen uitzakken
o.v.t.t.
  1. zou uitzakken
  2. zou uitzakken
  3. zou uitzakken
  4. zouden uitzakken
  5. zouden uitzakken
  6. zouden uitzakken
diversen
  1. zak uit!
  2. zakt uit!
  3. uitgezakt
  4. uitzakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitzakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
hänga afgang; berm; dijkhelling; glooiing; helling; talud
VerbRelated TranslationsOther Translations
bågna gaan hangen; uitzakken doorbuigen; doorzakken
hänga uitbuiken; uitzakken niksen; ophangen; opknopen; rondhangen; rondlummelen
hänga slappt gaan hangen; uitzakken er slap bijhangen; slap hangen
svikta gaan hangen; uitbuiken; uitzakken verzakken