Summary
Dutch
Detailed Translations for verstreken from Dutch to Swedish
verstreken:
Translation Matrix for verstreken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
förflutet | verleden | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
förfluten | beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij | Verstreken |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
förfallet | beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij | aftands; bouwvallig; brokkelig; gammel; kruimelend; kruimig; ruïneus |
förflutet | beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij | |
utgången | beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij | |
utgånget | beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij |
verstrijken:
-
verstrijken (voorbijgaan; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)
Conjugations for verstrijken:
o.t.t.
- verstrijk
- verstrijkt
- verstrijkt
- verstrijken
- verstrijken
- verstrijken
o.v.t.
- verstreek
- verstreek
- verstreek
- verstreken
- verstreken
- verstreken
v.t.t.
- ben verstreken
- bent verstreken
- is verstreken
- zijn verstreken
- zijn verstreken
- zijn verstreken
v.v.t.
- was verstreken
- was verstreken
- was verstreken
- waren verstreken
- waren verstreken
- waren verstreken
o.t.t.t.
- zal verstrijken
- zult verstrijken
- zal verstrijken
- zullen verstrijken
- zullen verstrijken
- zullen verstrijken
o.v.t.t.
- zou verstrijken
- zou verstrijken
- zou verstrijken
- zouden verstrijken
- zouden verstrijken
- zouden verstrijken
diversen
- verstrijk!
- verstrijkt!
- verstreken
- verstrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
verstrijken (vervallen)
övergående-
övergående noun
-
Translation Matrix for verstrijken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
övergående | verstrijken; vervallen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
förgå | aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan | achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden |
gå förbi | aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan | doorvaren; inhalen; overwaaien; passeren; voorbijgaan; voorbijlopen; voorbijrijden; voorbijtrekken |
hända | aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan | gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; toegaan; tot stand komen; voorkomen; zich voordoen |
passera | aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan | doorreizen; inhalen; passeren; slagen voor; voorbijgaan; voorbijrijden |
ske | aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan | gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; toegaan; tot stand komen |
Wiktionary Translations for verstrijken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verstrijken | → löpa ut; gå ut | ↔ expire — become invalid |