Summary
Dutch
Detailed Translations for voltrekken from Dutch to Swedish
voltrekken:
-
voltrekken
Conjugations for voltrekken:
o.t.t.
- voltrek
- voltrekt
- voltrekt
- voltrekken
- voltrekken
- voltrekken
o.v.t.
- voltrok
- voltrok
- voltrok
- voltrokken
- voltrokken
- voltrokken
v.t.t.
- heb voltrokken
- hebt voltrokken
- heeft voltrokken
- hebben voltrokken
- hebben voltrokken
- hebben voltrokken
v.v.t.
- had voltrokken
- had voltrokken
- had voltrokken
- hadden voltrokken
- hadden voltrokken
- hadden voltrokken
o.t.t.t.
- zal voltrekken
- zult voltrekken
- zal voltrekken
- zullen voltrekken
- zullen voltrekken
- zullen voltrekken
o.v.t.t.
- zou voltrekken
- zou voltrekken
- zou voltrekken
- zouden voltrekken
- zouden voltrekken
- zouden voltrekken
diversen
- voltrek!
- voltrekt!
- voltrokken
- voltrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voltrekken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
utföra | gehoor; gevolg; gevolg geven aan | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
avrätta | voltrekken | doodschieten; doodvonnis uitvoeren; executeren; om het leven brengen; ombrengen; ter dood brengen; terechtstellen; vermoorden |
utföra | voltrekken | bedingen; bewerkstelligen; doen; fixen; handelen; klaarspelen; kwijten; lappen; totstandbrengen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; voor elkaar krijgen; zich voltrekken |