Home ->Dictionaries ->Dutch/Swedish ->Translate vrouwtje

Translate vrouwtje from Dutch to Swedish

Summary

Dutch to Swedish: more detail...

vrouwtje:
- liten kvinna
vrouw:
- make eller maka; fru; livspartner; man
- kvinna; fru
Wiktionary:
- vrouw → kvinna, fru, hustru
- vrouw → kvinna, maka, hustru, fru, dam

Dutch

Detailed Translations for vrouwtje from Dutch to Swedish

vrouwtje:

vrouwtje [de ~ (v)] noun

de vrouwtje (dametje)
liten kvinna
- liten kvinna noun

Translation Matrix for vrouwtje:

Noun	Related Translations	Other Translations
liten kvinna	dametje; vrouwtje

Related Words for "vrouwtje":

vrouwtjes, vrouw

vrouwtje form of vrouw:

vrouw [de ~ (v)] noun

de vrouw (gade)
make eller maka; fru; livspartner; man
- make eller maka noun
- fru [-en] noun
- livspartner noun
- man [-ett] noun

vrouw [de ~ (v)] noun

de vrouw (vrouwmens; vrouwspersoon)
kvinna
- kvinna [-en] noun
de vrouw (wijf)
kvinna; fru
- kvinna [-en] noun
- fru [-en] noun

Translation Matrix for vrouw:

Noun	Related Translations	Other Translations
fru	gade; vrouw; wijf	bazin; echtgenote; gemalin
kvinna	vrouw; vrouwmens; vrouwspersoon; wijf
livspartner	gade; vrouw
make eller maka	gade; vrouw
man	gade; vrouw	echtgenoot; echtgenote; eega; gade; gast; gemalin; gozer; kerel; knakker; knul; man; manen van een paard; manspersoon; vent
-	mevrouw

Related Words for "vrouw":

vrouwen, vrouwtje, vrouwtjes

Synonyms for "vrouw":

Antonyms for "vrouw":

echtgenoot; man; heer; meneer; mijnheer

Related Definitions for "vrouw":

persoon met wie een man getrouwd is¹
- mag ik je mijn vrouw voorstellen?¹
volwassen persoon van het geslacht dat kinderen baart¹
- in het onderwijs werken meer vrouwen dan mannen¹

Wiktionary Translations for vrouw:

vrouw

noun

een volwassen vrouwelijke mens
- vrouw → kvinna
de vrouwelijke partner in een huwelijk
- vrouw → fru; hustru

Cross Translation:

From	To	Via
• vrouw	→ kvinna	↔ Frau — erwachsener, weiblicher Mensch
• vrouw	→ maka; hustru; fru	↔ Frau — verheiraten Frau, Ehefrau
• vrouw	→ dam	↔ queen — playing card
• vrouw	→ hustru; maka; fru	↔ wife — married woman
• vrouw	→ kvinna	↔ woman — adult female human being
• vrouw	→ kvinna	↔ femme — Être humain adulte de sexe féminin

¹Muiswerk Woordenboek