Dutch

Detailed Translations for zak from Dutch to Swedish

zak:

zak [de ~ (m)] noun

  1. de zak (tasje; tas)
  2. de zak (buidel)
    ficka
  3. de zak (scrotum; balzak)
  4. de zak (onaangenaam mens)

Translation Matrix for zak:

NounRelated TranslationsOther Translations
ficka broekzak; buidel; zak
handväska tas; tasje; zak damestas; damestasje; handtas; tasje
liten väska tas; tasje; zak
otrevlig person onaangenaam mens; zak
skrotum balzak; scrotum; zak

Related Words for "zak":


Related Definitions for "zak":

  1. balzak, scrotum1
    • hij kreeg een schop tegen zijn zak1
  2. ruimte in je kleren om iets in te stoppen1
    • de sleutel zit in de zak van mijn jas1
  3. voorwerp van slap materiaal dat aan een kant open is1
    • we kochten een zak patat1

Wiktionary Translations for zak:

zak
noun
  1. slappe, vormeloze tas
  2. een plek in kleding waarin kleine spullen kunnen worden meegedragen

Cross Translation:
FromToVia
zak väska; påse; kasse; säck bag — flexible container
zak ficka pocket — bag stitched to an item of clothing
zak säck sack — bag for commodities or items
zak ficka Tasche — Aufbewahrungsort von Gegenständen in der Kleidung, auf- oder eingenäht
zak skål; stop; ; urna; kista; lår; färja bac — Traductions à trier suivant le sens
zak skål; stop; ; urna; kar baquet — Petit cuvier de bois qui a les bords assez bas.
zak ficka poche — région|Sud-Ouest de la France, Saint-Pierre-et-Miquelon sac (souvent plastique comme ceux des supermarchés).
zak säck sacpoche faite de cuir, de toile ou d’étoffe, ouvrir seulement par le haut et qui servir à mettre toutes sortir de choses.

zakken:

zakken verb (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)

  1. zakken (kelderen)
    slänga; kasta
    • slänga verb (slänger, slängde, slängt)
    • kasta verb (kastar, kastade, kastat)

Conjugations for zakken:

o.t.t.
  1. zak
  2. zakt
  3. zakt
  4. zakken
  5. zakken
  6. zakken
o.v.t.
  1. zakte
  2. zakte
  3. zakte
  4. zakten
  5. zakten
  6. zakten
v.t.t.
  1. ben gezakt
  2. bent gezakt
  3. is gezakt
  4. zijn gezakt
  5. zijn gezakt
  6. zijn gezakt
v.v.t.
  1. was gezakt
  2. was gezakt
  3. was gezakt
  4. waren gezakt
  5. waren gezakt
  6. waren gezakt
o.t.t.t.
  1. zal zakken
  2. zult zakken
  3. zal zakken
  4. zullen zakken
  5. zullen zakken
  6. zullen zakken
o.v.t.t.
  1. zou zakken
  2. zou zakken
  3. zou zakken
  4. zouden zakken
  5. zouden zakken
  6. zouden zakken
diversen
  1. zak!
  2. zakt!
  3. gezakt
  4. zakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zakken [de ~] noun, plural

  1. de zakken (tassen)
    påsar
  2. de zakken (steekzakken)
    fickor

Translation Matrix for zakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
fickor steekzakken; zakken
kasta gesmijt; gooi; handeling van gooien; worp
påsar tassen; zakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
kasta kelderen; zakken afsmijten; afwerpen; gooien; keilen; ontdoen; slingeren; smijten; sodemieteren; zich van iets ontdoen
slänga kelderen; zakken eruit werken; keilen; ontdoen; rukken; smijten; sodemieteren; trekken; zich van iets ontdoen
- dalen; stralen

Related Words for "zakken":


Synonyms for "zakken":


Antonyms for "zakken":


Related Definitions for "zakken":

  1. een kleinere waarde krijgen1
    • de waarde van de gulden is gezakt1
  2. omlaag gaan1
    • het water in de rivier is gezakt1
  3. niet slagen voor een examen1
    • hij is gezakt voor zijn rijbewijs1

Wiktionary Translations for zakken:


Cross Translation:
FromToVia
zakken kugga; köra flunk — to fail
zakken sänka; slå ned; fälla; stämma ned; göra lägre; sjunka; falla; avtaga; böja sig baisser — À trier

Related Translations for zak