Detailed Translations for klistra from Swedish to Dutch
klistra:
-
-
plakken;
vastplakken;
aan elkaar hangen;
klitten;
aaneenplakken;
aan elkaar kleven;
kleven
-
plakken
verb
(plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
-
vastplakken
verb
(plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
-
-
klitten
verb
(klit, klitte, klitten, geklit)
-
aaneenplakken
verb
(plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
-
aan elkaar kleven
verb
(kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
kleven
verb
(kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)
-
plakken;
kleven;
iets vastkleven;
vastlijmen
-
plakken
verb
(plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
-
kleven
verb
(kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)
-
-
vastlijmen
verb
(lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
-
vasthechten;
hechten;
lijmen;
vastplakken;
vastlijmen;
opplakken
-
vasthechten
verb
(hecht vast, hechtte vast, hechtten vast, vastgehecht)
-
hechten
verb
(hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
-
lijmen
verb
(lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
-
vastplakken
verb
(plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
-
vastlijmen
verb
(lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
-
opplakken
verb
(plak op, plakt op, plakte op, plakten op, opgeplakt)
-
vastplakken;
aan elkaar kleven;
plakken;
klitten;
aaneenplakken
-
vastplakken
verb
(plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
-
aan elkaar kleven
verb
(kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
plakken
verb
(plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
-
klitten
verb
(klit, klitte, klitten, geklit)
-
aaneenplakken
verb
(plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
-
vastlijmen;
aanlijmen;
lijmen
-
vastlijmen
verb
(lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
-
aanlijmen
verb
(lijm aan, lijmt aan, lijmde aan, lijmden aan, aangelijmd)
-
lijmen
verb
(lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
-
plakken;
aaneenplakken;
klitten;
vastlijmen
-
plakken
verb
(plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
-
aaneenplakken
verb
(plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
-
klitten
verb
(klit, klitte, klitten, geklit)
-
vastlijmen
verb
(lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
Conjugations for klistra:
presens
- klistrar
- klistrar
- klistrar
- klistrar
- klistrar
- klistrar
imperfekt
- klistrade
- klistrade
- klistrade
- klistrade
- klistrade
- klistrade
framtid 1
- kommer att klistra
- kommer att klistra
- kommer att klistra
- kommer att klistra
- kommer att klistra
- kommer att klistra
framtid 2
- skall klistra
- skall klistra
- skall klistra
- skall klistra
- skall klistra
- skall klistra
conditional
- skulle klistra
- skulle klistra
- skulle klistra
- skulle klistra
- skulle klistra
- skulle klistra
perfekt particip
- har klistrat
- har klistrat
- har klistrat
- har klistrat
- har klistrat
- har klistrat
imperfekt particip
- hade klistrat
- hade klistrat
- hade klistrat
- hade klistrat
- hade klistrat
- hade klistrat
blandad
- klistra!
- klistra!
- klistrad
- klistrande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Translation Matrix for klistra:
Synonyms for "klistra":
Wiktionary Translations for klistra:
External Machine Translations:
Related Translations for klistra