Swedish
Detailed Translations for mandel from Swedish to Dutch
mandel: (*Using Word and Sentence Splitter)
- man: gast; kerel; vent; gozer; knul; knakker; vrouw; man; echtgenoot; eega; gade; manspersoon; echtgenote; gemalin; manen van een paard
- del: onderdeel; deel; stuk; element; component; bestanddeel; ingrediënt; fractie; basisbestanddeel; portie; aandeel; gedeelte; part; stukje; segment; label; deeltje; plakje; schijfje; brokje; eindje; partje; fragmentje; klein stukje; onderdeeltje; snippertje
- män: mannen; manvolk
Wiktionary Translations for mandel:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mandel | → amandel | ↔ almond — nut |
• mandel | → amandel | ↔ Mandel — Botanik: der Baum, an dem [1] wächst (Prunus dulcis) |
• mandel | → amandel | ↔ Mandel — Botanik: der essbare Same einer ungenießbaren Steinfrucht |
• mandel | → amandel | ↔ amande — fruit de l’amandier enfermer dans une coque de goût plus ou moins amer suivant les espèces, de forme oblongue, recouvrir d’une écale verte. |
Dutch