Pass: translate Swedish

Summary

Swedish to Dutch: more detail...

pass:
- paspoort; identiteitsbewijs; pas; reispas; pasjes; pasje; ticket; toegangsbewijs; plaatsbewijs; kaart; entreebiljet; kaartje
Wiktionary:
- pass → paspoort
- pass → kloof, paspoort, pas

Dutch to Swedish: more detail...

Swedish

Detailed Translations for pass from Swedish to Dutch

pass
het paspoort; het identiteitsbewijs; de pas
- paspoort [het ~] noun
- identiteitsbewijs [het ~] noun
- pas [de ~ (m)] noun
pass
de pas; het paspoort
- pas [de ~ (m)] noun
- paspoort [het ~] noun
pass
de reispas
- reispas [de ~ (m)] noun
pass
de pasjes
- pasjes [de ~] noun, plural
pass
het paspoort
- paspoort [het ~] noun
pass (identifikationskort; fribiljett; passersedel)
het pasje
- pasje [het ~] noun
pass (inträdestillstånd; biljett; tillstånd; inträdesbiljett)
het ticket; het toegangsbewijs; het plaatsbewijs; het entreebiljet; het kaartje
- ticket [het ~] noun
- toegangsbewijs [het ~] noun
- plaatsbewijs [het ~] noun
- entreebiljet [het ~] noun
- kaartje [het ~] noun
de kaart
– rechthoekig stukje papier of karton als bewijs van toegang ¹
- kaart [de ~] noun
  - ik heb kaartjes voor de bioscoop¹

Noun	Related Translations	Other Translations
entreebiljet	biljett; inträdesbiljett; inträdestillstånd; pass; tillstånd
identiteitsbewijs	pass	identitetshandling; identitetskort; identitetspapper
kaart	biljett; inträdesbiljett; inträdestillstånd; pass; tillstånd	karta; kort; spelkort
kaartje	biljett; inträdesbiljett; inträdestillstånd; pass; tillstånd
pas	pass	bankkort; bergstig; kontantuttagskort; steg
pasje	fribiljett; identifikationskort; pass; passersedel
pasjes	pass
paspoort	pass
plaatsbewijs	biljett; inträdesbiljett; inträdestillstånd; pass; tillstånd	biljett
reispas	pass
ticket	biljett; inträdesbiljett; inträdestillstånd; pass; tillstånd
toegangsbewijs	biljett; inträdesbiljett; inträdestillstånd; pass; tillstånd
Adverb	Related Translations	Other Translations
pas		bara för en minut sedan; häromdagen; just; nyligen

pass

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• pass	→ kloof	↔ gorge — deep passage
• pass	→ paspoort	↔ passport — official document
• pass	→ pas; paspoort	↔ passeport — administration\|fr pièce d’identité délivrer par l’État, permettre aux nationaux d’un pays soit de circuler librement à l'intérieur, soit de voyager dans un autre pays.

Dutch