Translate samlades from Swedish to Dutch

Summary

Swedish to Dutch: more detail...

samlas:
- samenkomen; bijeenkomen; elkaar ontmoeten; afspreken; elkaar zien; treffen; monteren; assembleren; in elkaar zetten; verzamelen; bij elkaar komen; bijeen krijgen; samenstromen
Wiktionary:
- samlas → zich verzamelen, samenkomen

Swedish

Detailed Translations for samlades from Swedish to Dutch

samlas (komma samman; mötas)
samenkomen; bijeenkomen
- samenkomen verb (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
- bijeenkomen verb (kom bijeen, komt bijeen, kwam bijeen, kwamen bijeen, bijeengekomen)
samlas (träffa varandra; träffas)
elkaar ontmoeten; afspreken; elkaar zien; treffen; samenkomen
- elkaar ontmoeten verb
- afspreken verb (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
- elkaar zien verb (zagen elkaar)
- treffen verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
- samenkomen verb (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
samlas (sammankalla)
monteren; assembleren; in elkaar zetten
- monteren verb (monteer, monteert, monteerde, monteerden, gemonteerd)
- assembleren verb (assembleer, assembleert, assembleerde, assembleerden, geassembleerd)
- in elkaar zetten verb (zet in elkaar, zette in elkaar, zetten in elkaar, in elkaar gezet)
samlas (ses)
samenkomen; verzamelen; bij elkaar komen
- samenkomen verb (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
- verzamelen verb (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
- bij elkaar komen verb
samlas (träffas samman)
bijeen krijgen
- bijeen krijgen verb
samlas (flocka ihop; förenas)
samenstromen
- samenstromen verb

1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Noun	Related Translations	Other Translations
afspreken		överenskommande
assembleren		arrangemang; komposition; montage; sammanställning; sammansättning
samenkomen		samla ihop
treffen		möte; sammankomst; träffande
Verb	Related Translations	Other Translations
afspreken	samlas; träffa varandra; träffas	komma överens om; ordna; organisera; överenskomma
assembleren	samlas; sammankalla
bij elkaar komen	samlas; ses
bijeen krijgen	samlas; träffas samman
bijeenkomen	komma samman; mötas; samlas
elkaar ontmoeten	samlas; träffa varandra; träffas	mötas; ses; träffas
elkaar zien	samlas; träffa varandra; träffas
in elkaar zetten	samlas; sammankalla
monteren	samlas; sammankalla
samenkomen	komma samman; mötas; samlas; ses; träffa varandra; träffas	komma ihop; komma tillsammans
samenstromen	flocka ihop; förenas; samlas
treffen	samlas; träffa varandra; träffas	avsluta; beröra; influera; möta; påverka; råka; röra; sluta vid; träffa
verzamelen	samlas; ses	församla; hopsamla; insamla; lägga ihop; packa; plocka ihop; samla; samla ihop

Cross Translation:

From	To	Via
• samlas	→ zich verzamelen; samenkomen	↔ assemble — to gather as a group

External Machine Translations:

Remove Ads